Informatie rundvee

  • Bedrijfsbegeleiding op maat
  • Lebmaagdislocatie
  • Mastitis
  • Uiergezondheid
  • Diergezondheidsprogramma Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR)
  • Diergezondheidsprogramma Bovine Virus Diarree (BVD)
  • Vliegenbestrijding
  • Kopziekte
  • Melkziekte (hypocalciëmie)

Bedrijfsbegeleiding op maat

Lebmaagdislocatie

Lebmaagverplaatsingen (dislocaties) komen vaak voor. Hierbij draait de lebmaag in de buik naar rechts of naar links. Bij een verplaatsing naar rechts kan de maag ook zo draaien dat er geen voedsel meer doorheen kan. Dit geeft dan een ziekere koe. Bij een verplaatsing naar links gebeurt het eigenlijk bijna nooit dat er geen voedsel meer door de maag kan.

Als er nog wel voedsel door de maag kan gaat de koe wisselend minder goed eten, heeft een gedaalde melkproductie, neemt geen of te weinig krachtvoer op. Ze heeft soms last van dunne mest, ze heeft geen koorts en is over het algemeen minder fit. We kunnen registreren dat ze minder pensbewegingen heeft en (bijna) geen pensgeluiden meer produceert. Vaak zijn de verschijnselen ernstiger als de lebmaag naar rechts is verplaatst. Als er geen voedsel meer doorheen kan wordt de buik ook dikker en krijgt de koe last van buikpijn. De dieren kunnen nu heel snel ernstig verslechteren.

Behandeling is noodzakelijk voor herstel van de koe. Dit kan op verschillende manieren: rollen, rollen en steken, een operatie of door middel van laparoscopie (kijkoperatie). Dieren die een lebmaagdislocatie hebben gehad kunnen volledig herstellen. Soms blijven ze iets achter in productie.

Naast behandelen, is het vooral belangrijk om lebmaagdraaiingen te voorkomen. Er zijn een aantal risicofactoren bekend. Holstein-Friesian koeien hebben een groter risico op lebmaagdraaiingen dan andere rassen. Ook komt een lebmaagdraaiing het vaakst voor binnen zes weken na het afkalven.

Het is bewezen dat slepende melkziekte, oudere kalfskoeien en tweelingdrachten voor een hoger risico op een lebmaagdraaiing zorgen. Hierbij horen ook voerveranderingen en veranderingen in melkgift. Verder zijn te vroeg afkalven, stress en een te hoge conditiescore (te vet) risicofactoren. In een koppel die erg groot is, waar alle droge koeien samen staan en/of waar de voerplaats vies is komt ook vaker een lebmaagdraaiing voor. Preventieve maatregelen om lebmaagdraaiingen te voorkomen zijn dan ook gericht op het voorkomen van deze situaties.

Juist voeren vlak voor en na het afkalven is van groot belang om een lebmaagdraaiing te voorkomen, maar helpt ook bij het voorkomen van andere ziektes, zoals melkziekte. Dit houdt in om tijdens het droogstaan uw dieren te voeren met een voer laag in energie en laag in calcium. Zo nemen ze na het afkalven meer energie en calcium op uit het voer, waardoor het risico op melkziekte en slepende melkziekte afneemt. Hierdoor neemt ook het risico op een lebmaagdraaiing af. Verder is het van belang om te hoeveelheid stress rondom het afkalven zo laag mogelijk te houden. Dit kan door de koppels niet te veel te wijzigen, wat neerkomt op ook in de droogstand verschillende groepen te maken, en de dracht zo plannen dat uw dieren zo min mogelijk tijdens de warme periode in de zomer moeten afkalven.

Al met al zijn goede monitoring en voeding vlak voor en vlak na afkalven van groot belang. Wilt u meer advies specifiek voor uw bedrijf over hoe u de opstart goed kunt handhaven? Vraag onze dierenartsen om advies. Verdenkt u een dier van een lebmaagdraaiing? Neem dan direct contact met ons op.

Mastitis

Mastitis ontstaat als het evenwicht tussen de weerstand van de koe en de hoogte van de infectiedruk in de omgeving uit balans raakt. Mastitis kan klinisch of subklinisch zijn. Bij een klinische mastitis veranderen het uier en/of de melk. De koe kan dan ook ziek worden. Bij subklinische mastitis heeft de koe alleen een verhoogd celgetal, zonder klinische symptomen. Bacteriologisch onderzoek is nodig om de ziekteverwekker aan te wijzen en een passende behandeling in te stellen.

De volgende bacteriën kunnen mastitis veroorzaken:

Omgevingsgebonden kiemen

Deze bacteriën zitten voornamelijk in de omgeving van de koe. Dus bijvoorbeeld in ligboxen of in het melkstel. De koe raakt dan ook besmet vanuit haar omgeving. Dit zijn:

  • E. coli. Deze bacterie veroorzaakt vaak de meest ernstige klinische mastitis. De helft van de koeien die mastitis krijgen veroorzaakt door E. coli worden ernstig ziek.
  • Klebsiella. Deze bacterie komt veel voor in met boomschors verontreinigd, vochtig zaagsel, mest en grond. Klebsiella veroorzaakt een acute, ernstige mastitis. Vaak moeten dieren die besmet zijn met Klebsiella afgevoerd worden.
  • Streptococcus uberis. Deze bacterie leeft voornamelijk in de omgeving van de koe, maar ook wel op de koe zelf. Er zijn verschillende subgroepen van deze bacterie, die ook verschillen in hoe ziek de koe ervan wordt. Dieren die chronisch ziek worden hebben een slechte genezingskans.

Koegebonden kiemen

Deze bacteriën bevinden zich voornamelijk op de koe zelf. Koeien kunnen elkaar dan ook besmetten. Dit zijn:

  • Staphylococcus aureus. Deze bacterie wordt vooral tijdens het melken overgedragen, via het melkstel of via de handen van de melker etc. De bacterie zit diep in het uier en is hierdoor moeilijk te genezen. Koeien kunnen opeens ziek worden en als ze deze infectie overleven blijven ze vaak chronisch subklinische mastitis houden.
  • Streptococcus agalactiae. Deze bacterie is heel besmettelijk en wordt ook overgedragen voornamelijk tijdens het melken. Dieren die besmet raken hebben vaak alleen een verhoogd celgetal, maar geen verschijnselen.
  • Streptococcus dysgalactiae. Deze bacterie kan zich via de stalomgeving en tijdens het melken verspreiden. Vaak geeft deze bacterie geen verschijnselen, maar wel een hoog celgetal.

Mycoplasma Bovis

Deze bacterie is anders dan de rest, aangezien deze vaker mastitis veroorzaakt aan meerdere kwartieren tegelijk, en voor een zeer hardnekkige mastitis zorgt. Ook is deze slecht te behandelen, omdat ze ongevoelig is voor verschillende antibiotica. Om deze bacterie aan te tonen is er apart onderzoek nodig.

Bij verdenking op mastitis is het belangrijk dat u zo snel mogelijk de dierenarts inschakelt, omdat de koe een grotere overlevingskans heeft als de behandeling eerder wordt ingesteld. Koeien kunnen bij een klinische mastitis behandeld worden met een antibiotica. Hierbij is het van belang om te weten welke bacterie de mastitis veroorzaakt, omdat niet alle antibiotica tegen alle bacteriën werken. Verder horen ook pijnstillers en ontstekingsremmers bij de behandeling.

Het volledig voorkomen van mastitis is zo goed als onmogelijk. U kunt wel proberen zoveel mogelijk mastitisgevallen te voorkomen. Hierbij kunt u denken aan:

  • Koeien met een celgetal boven de 50.000 en vaarzen met een celgetal boven de 150.000, (resultaat van maximaal zes weken geleden) met antibiotica droogzetten.
  • Goed werkende melkmachine, goede melktechniek en hygiëne tijdens het melken. Een slecht functionerende melkmachine zorgt voor een grotere kans op het ontstaan van mastitis. De melkstellen moeten schoon zijn, spoel ze daarom door met heet water na het melken. Reinig de spenen voor het melken met een schone doek, en gebruik deze doek maar voor één koe. Het dragen van handschoenen tijdens het melken wordt ook aangeraden. Gebruik na het melken een tepeldip of tepelspray. U kunt ook de dieren met een hoogcelgetal als laatste melken.
  • Hygiëne in de stal. Bij voornamelijk de omgevingsgebonden kiemen is dit belangrijk. Hierbij kunt u denken aan de ligboxen, het strooisel en adequate vliegenbestrijding. Ook een schone afkalfstal is van belang.
  • Het optimaliseren van de weerstand van de koe. Onderliggende ziekten en stress kunnen leiden tot een grotere kans op mastitis.
  • Klimaat. Een slecht stalklimaat kan ervoor zorgen dat de ziektekiemen er eerder voor zorgen dat de koe ziek wordt. Een goed klimaat is daarom belangrijk.
  • Wees terughoudend met de aankoop van dieren. Via de aankoop kan er insleep van ziekten optreden en dus ook insleep van mastitis kiemen.
  • Laat een bacteriologisch onderzoek uitvoeren als een koe een hoog celgetal heeft of zichtbare mastitis. Zo kan bepaald worden wat de beste behandeling is voor de koe.
  • Voer dieren die vaak een mastitis hebben of een verhoogd celgetal af.

Wilt u meer weten over mastitis? Kijk dan eens op de site van de GD, of vraag de dierenarts naar een advies specifiek voor uw bedrijf.

Uiergezondheid

Wist u dat een celgetal van boven de 200.000 bij een koe al kan resulteren in een productieverlies van 1,09kg melk per dag? En dat dit bij een celgetal boven de 2.000.000 kan oplopen tot 4,70kg melk per dag? Los van deze productiederving resulteren hoogcelgetal koeien ook in meer klinische uierontstekingen, met daarbij komende kosten, frustraties en extra arbeid.

Ons advies is om eens kritisch naar de uiergezondheid te kijken als uw tankcelgetal meer dan de helft van het jaar boven de 200.000 cellen zit.

Helaas is er geen kant en klaar advies voor alle bedrijven. Adviezen zullen altijd bedrijfsspecifiek zijn, omdat heel veel verschillende factoren invloed hebben op de uiergezondheid én het celgetal. Zo moet u denken aan het langslopen van hoogcelgetal dieren op de attentielijst van de MPR, het nemen van melkmonsters (koegebonden v.s. omgeving), het nalopen van de droogstand en het onder de loep nemen van de melkroutine. Hier kunt u nog een aantal feiten over uiergezondheid en preventieve tips vinden.

Zou u aan de slag willen met de uiergezondheid op je bedrijf? Praat er dan eens over met uw bedrijfseigen dierenarts of neem contact op met de praktijk. 

Melkmonsters bewaren

Bij het verbeteren van uiergezondheid kunnen melkmonsters genomen worden. Om ervoor te zorgen dat deze betrouwbaar zijn, moeten deze op de juiste manier bewaard worden. Melkmonsters kunnen vers genomen, of ingevroren worden ingeleverd op de praktijk voor onderzoek naar de mastitisverwekker (en antibiotica-gevoeligheidsbepaling daarvan). Een vers monster moet binnen 48 uur na monstername zijn ingeleverd. Tot die tijd moet het monster wel in de koelkast bewaard worden. Melkmonsters die bewaard zijn in de diepvries, moeten binnen een maand worden ingeleverd voor onderzoek. Voor de meeste kiemen geldt dat ze het beste vindbaar zijn in verse melk. Enkel S. aureus is soms juist beter te vinden na invriezen. Voor meer informatie over melkmonsters nemen en bewaren in uw bedrijfssituatie; vraag gerust uw bedrijfseigen dierenarts.

Diergezondheidsprogramma Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR)

Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) is een virusinfectie bij rundvee die wordt veroorzaakt door het Bovine herpesvirus 1 (BoHV1). Symptomen van een IBR-infectie zijn neus- en ooguitvloeiing, roodheid van de neus, beschadigingen in en/of op de neus, koorts, hoesten, verminderde eetlust, verminderde productie en soms verwerpen en sterfte. Vaak hebben dieren die een IBR-infectie doormaken ook een verminderde weerstand, waardoor ze vatbaarder zijn voor andere ziekten. De klassieke symptomen zijn echter niet altijd aanwezig, bij 90% van de uitbraken verloopt de infectie zonder verschijnselen.

Overdracht van het virus gebeurt meestal via direct contact tussen een infectieus rund en een gevoelig rund (zonder IBR-antistoffen). Ook via materialen, andere mensen en over een korte door de lucht kan het virus verspreiden naar andere runderen. Na een infectie blijft het virus levenslang aanwezig in het dier. Onder invloed van weerstandsvermindering en stress kan dit dier het virus opnieuw gaan uitscheiden en andere runderen besmetten. Meer informatie over IBR kunt u hier vinden.

Voor melkveebedrijven is het verplicht deel te nemen aan een IBR-bestrijdingsprogramma. Binnen het bestrijdingsprogramma zijn er drie routes die bewandeld kunnen worden:

  • IBR-vrij (route intake bloed, bewaking tankmelk). Geschikt voor bedrijven met minder dan tien procent besmette dieren.
  • IBR-vrij (route tankmelk). Geschikt voor bedrijven zonder antistoffen in de tankmelk.
  • IBR-vrij (route vaccinatie). Geschikt voor alle overige bedrijven.

Meer informatie over deze verschillende routes en de maatregelen die hierbij horen kunt u hier vinden.

Voor niet-melkleverende bedrijven is het ook mogelijk IBR-vrij te worden via bloedonderzoek of de keuze te maken om te gaan vaccineren tegen IBR. Voor deze bedrijven is deelname aan een bestrijdingsprogramma echter nog niet verplicht.

Bent u benieuwd of uw bedrijf risico loopt op een besmetting met IBR? Doe dan deze checklist en ontvang een risicoprofiel. U kunt ook altijd uw dierenarts vragen naar meer informatie.

Diergezondheidsprogramma Bovine Virus Diarree (BVD)

Bovine Virus Diarree (BVD) is een wereldwijd veel voorkomende infectie bij rundvee en kan voor grote economische schade zorgen op een bedrijf. BVD wordt veroorzaakt door een pestivirus (BVDvirus type 1 of type 2). Het type 1 virus komt in Nederland voor, deze veroorzaakt minder heftigere verschijnselen dan het type 2 virus. Het type 2 virus kwam eerst niet voor in Nederland, maar komt tegenwoordig steeds vaker voor.

Of, en welke verschijnselen een dier laat zien hangt af van de weerstand van het dier tegen BVD, of het dier drachtig is, het type BVD-virus en of het dier ook aan andere infecties lijdt. Hierdoor kunnen de verschijnselen heel erg verschillen. Verschijnselen die gezien kunnen worden zijn productiedaling, ontstekingen van de slijmvliezen, waardoor diarree, speekselen, verminderde eetlust en/of uitdroging kan optreden. Verder kan er koorts, abortus en fertiliteitsstoornissen optreden. Als het moederdier drager is, of tijdens een specifiek moment in de dracht besmet wordt met het BVD-virus kunnen er afwijkende en zwakke kalveren geboren worden. Soms leidt de ziekte ook tot sterfte. Het BVD-virus zorgt er ook voor dat het immuunsysteem minder goed werkt. Hierdoor komen andere ziektes ook meer voor.

BVD kan op uw bedrijf komen doordat u een dier koopt wat een BVD-drager is, of geïnfecteerd is met BVD, of drachtig is van een BVD-drager. Daarnaast kan de ziekte op uw bedrijf komen doordat uw dieren contact hebben met recent geïnfecteerde dieren, of door mensen en materialen die op uw erf komen.

Besmette dieren kunnen vervolgens elkaar infecteren. Meer informatie over de ziekte BVD leest u hier.

Voor melkveebedrijven is er een verplichte deelname aan de landelijke aanpak van dit virus. Er zijn vier routes die gevolgd kunnen worden.

  • BVD-vrij (route intake virus, bewaking jongvee antistoffen) - Geschikt voor alle rundveebedrijven
  • BVD-vrij (route tankmelkonderzoek) - Geschikt voor bedrijven zonder BVD-antistoffen in de melk
  • BVD-vrij (route jongvee antistoffen) - Geschikt voor bedrijven zonder BVD-antistoffen bij het jongvee
  • BVD-vrij (route oorbiopten) - Geschikt voor alle rundveebedrijven

Meer informatie en een overzicht van deze routes kunt u hier vinden.

Voor niet-melkleverende bedrijven is de aanpak van BVD op dit moment nog niet verplicht. Uiteraard kunnen deze bedrijven wel deelnemen de BVD-bestrijding door hun dieren te laten onderzoeken via bloed of door het nemen van oorbiopten.

Vaccinatie tegen het BVD-virus is ook mogelijk, maar er is op dit moment nog geen vaccin op de markt die het mogelijk maakt onderscheid te maken tussen gevaccineerde dieren en geïnfecteerde dieren.

Bent u benieuwd of uw bedrijf risico loopt om een BVD-infectie op te lopen? Doorloop dan deze checklist om een risicoprofiel te verkrijgen. Uw dierenarts kan ook helpen met een risicoprofiel interpreteren, of op te stellen specifiek voor uw bedrijf.

bvd ibr aanpak route gd diergezondheid

Vliegenbestrijding

Vliegen kunnen voor veel problemen zorgen, ook als ze nog niet in grote getalen aanwezig zijn. Vliegen veroorzaken ongemak bij de koe. Door dit ongemak komen de dieren minder aan rust en natuurlijk gedrag toe. Hierdoor nemen ze minder voer op, wat uiteindelijk voor een lagere melkproductie zorgt. Ook brengen vliegen ziektes van de ene naar de andere koe over. Dit zijn bijvoorbeeld wrang, houw (oogontsteking), diarree, mastitis, maar ook blauwtong. Vliegen kunnen daarnaast nog zorgen voor schade aan leer of wol.

Bij een winter waarin het niet echt koud is geweest en een voorjaar waarin het al vroeg warm (boven de 20 graden) is, komen er waarschijnlijk meer en eerder vliegen. Bij een gemiddelde temperatuur van 16 graden duurt het ongeveer een maand voordat er uit één generatie vliegen een tweede generatie ontstaat. Als het gemiddeld warmer is, duurt dit korter. In de zomer duurt dit dus waarschijnlijk korter, en bij een warm voorjaar kan er ook aan het begin van de zomer al een tweede generatie vliegen zijn. Een vlieg legt in zijn leven van twee tot drie weken minstens 200 eitjes, waardoor zo’n tweede of zelfs derde generatie dus voor heel veel meer vliegen kan zorgen.

Om de problemen die vliegen veroorzaken zo veel mogelijk te voorkomen is bestrijding van vliegen belangrijk. Hierbij is het goed om na te gaan dat koeien die buiten staan ook veel last van vliegen kunnen hebben. Het bestrijden van vliegen bestaat uit twee delen: preventie en bestrijden van volwassen vliegen.

Bij de preventie is het doel dat er zo min mogelijk vliegen uitkomen. Hierbij kunt u door het wegnemen van voedingsbronnen en voorkeursplaatsen waar vliegen hun eieren leggen (voerresten, melk) en het bestrijden van maden in de mest. Dit kan door de put te mixen, roofvliegen en sluipwespen in te zetten of chemisch door middel van een larvicide, dit doodt larven. Dit kan bijvoorbeeld met een product zoals Dimilin, wat gebruikt wordt waar verse mest ligt en in mestkelders.

Volwassen vliegen kunnen bestreden worden door ventilatie. Vliegen houden niet van ventilatie. Door deze ventilatie is het in de zomer ook meteen koeler in de stal. Daarnaast kunt u gebruik maken van bestrijdingsmiddelen tegen volwassen vliegen. Dit zijn onder andere:

  • Auriplak of BoviClip (oorplaatjes). Deze werken minstens vier maanden.
  • Deltanil (pour-on), of een andere pour-on zoals Butox. Beschermt tot acht weken.
  • Allerlei vliegenvallen, al dan niet in combinatie met vliegenlijm, insectenlampen, vliegenkleefrollen en spuitmiddelen voor op de dieren zelf of in de stal.

Tot slot nog een belangrijk advies: begin met de bestrijding van vliegen en larven voordat deze in grote getalen aanwezig zijn, in maart/april. Door op tijd te beginnen met de bestrijding kunt u een grote plaag voorkomen. Het combineren van larven- en vliegenbestrijding geeft hierbij het beste resultaat.

Kopziekte

Kopziekte is een ander woord voor hypomagnesiëmie, wat een tekort aan magnesium betekent. De dieren krijgen dit doordat ze minder magnesium uit het maagdarmkanaal opnemen. Voornamelijk oudere, hoogproductieve koeien hebben hier last van, maar ook kalveren kunnen hier last van krijgen. Indien er veel kalium in het rantsoen zit, kunnen de koeien minder goed magnesium opnemen. Gras waarin veel kalium zit, bevat ook al minder magnesium. In het voorjaar wanneer het gras snel groeit en in de nazomer/herfst als het veel regent en de dieren dag en nacht buiten lopen zijn de risicoperiodes.

Als de concentratie magnesium in het bloed beneden een bepaalde waarde daalt (0,8 mmol/L) dan kunnen ze verschijnselen gaan vertonen. Algemene, minder duidelijke verschijnselen zijn een verminderde eetlust, afname van de buikomvang en diarree. De melkproductie daalt. De dieren gaan zich nerveus gedragen, zonderen zich af van de koppel en gaan minder gecoördineerd lopen. Ze mesten en urineren vaak. Veel kenmerkender bij kopziekte is dat de dieren last krijgen van krampen, waardoor ze een stijve gang krijgen. Dit kan overgaan in een heel ernstig beeld, wat soms ook in één keer ontstaat. Dieren kunnen dan niet meer lopen, en liggen op één zijde helemaal plat met gestrekte poten. Dieren sterven in dit stadium vrij snel.

De diagnose wordt gesteld door de concentratie magnesium in het bloed te meten. Bij de behandeling is het doel om zo snel mogelijk de magnesiumconcentratie in het bloed weer op het normale peil te krijgen. Vaak wordt hiervoor een calcium-magnesium-borogluconaatoplossing toegediend via de bek. Daarnaast moet het rantsoen worden aangevuld met magnesium. Na behandeling kunnen dieren volledig herstellen.

Om kopziekte te voorkomen is het van belang om de hoeveelheid kalium en magnesium in het rantsoen in de gaten te houden. De magnesiumstatus van de koeien kan ook bepaald worden. Hiervoor worden bij vijf koeien bloed- of urinemonsters genomen en de concentratie magnesium bepaald. Is deze te laag, dan kunt u magnesium bij voeren.

Wilt u een advies op maat? Vraag uw dierenarts.

Melkziekte (hypocalciëmie)

Melkziekte is een ander woord voor hypocalciëmie, wat een te laag calciumgehalte in het bloed betekent. In de eerste paar dagen rondom het afkalven maakt de koe heel veel melk aan, waardoor er hypocalciëmie op kan treden als ze onvoldoende calcium opneemt. Voornamelijk oudere kalfskoeien hebben hier last van.

De koeien eten eerst minder en zijn minder actief. Vervolgens krijgen ze door het tekort aan calcium spierzwakte, verlamming en verminderde werking van de pens. Uiteindelijk blijven de dieren plat liggen, mesten ze niet meer, hebben ze koude lichaamsuiteinden en een lagere temperatuur. Melkziekte treedt vaak op na de geboorte, maar soms ook tijdens het afkalven. Dan stagneert deze. Sommige koeien krijgen een subklinische melkziekte, hierbij zijn de verschijnselen een stuk minder duidelijk. De pens werkt wel minder goed en ook de baarmoeder trekt minder goed samen. Hierdoor kunnen er wel lebmaagverplaatsingen, leververvetting en vruchtbaarheidsproblemen optreden en hebben ze een verhoogde kans op infecties, zoals mastitis of aan de nageboorte blijven staan.

De verschijnselen zijn vaak voldoende aanleiding om te bevestigen dat een koe melkziekte heeft. Eventueel kan in het bloed de calciumconcentratie gemeten worden. De behandeling is erop gericht dat de dieren voldoende calcium binnenkrijgen. Dit kan door een calcium-magnesium-borogluconaatoplossing toe te dienen. Hiermee knappen de meeste dieren snel op. Om vervolgens te zorgen dat de dieren voldoende calcium uit hun voer gaan opnemen moet er ook calcium bijgevoerd worden. Het aantal gevallen van melkziekte kan verminderd worden door een paar preventieve maatregelen. Deze maatregelen hebben allemaal als doel dat het dier zoveel mogelijk calcium uit het maagdarmkanaal uit het voer opneemt. Hiervoor moet de koe een goede ruwvoeropname hebben. Het is dus belangrijk om geen abrupte voerovergang rondom het kalveren toe te passen, en er moet ook zoveel mogelijk geprobeerd worden om de koeien vrij te houden van ziektes. Door in de paar weken voor het afkalven calciumarm voer te geven (met eventueel een negatieve kation-anion verhouding), kunt u ervoor zorgen dat de koe een hoog percentage van het calcium in haar maagdarmkanaal opneemt. Hierdoor neemt de koe ook bij een hoger calciumgehalte in het voer, een hoog percentage calcium op.

Ondanks dat de meeste koeien opknappen van melkziekte, kunnen er ook complicaties optreden. Deze koeien krijgen weer eetlust, mesten weer, maar kunnen niet opstaan. Dit kan doordat er tijdens de melkziekte spierschade, botbreuken of zenuwafwijkingen zijn ontstaan. Blijft het dier lang liggen, dan zullen de spierbeschadigingen verergeren. De kans op herstel neemt dan ook af hoe langer het dier blijft liggen.

Wilt u meer informatie over het voorkomen van melkziekte, of verdenkt u één van uw dieren op melkziekte? Bel dan de praktijk.

Terug naar Rundvee